Nou, m’n onderbeen gaat eraf.

“Nou. M’n been gaat eraf. In Rotterdam” – “Wow jemig Juul, subtiel beschreven.”

Dit zijn mijn benen.

Dit is hoe ik mijn beste vriendin appte dat het hoge woord eruit is: mijn onderbeen gaat eraf. Na vijf jaar aan tientallen artsen, oneindig veel teleurstellingen, krankzinnig veel stress en twee, drie, tig opinions en dito meningen verder.

Bizar om het ineens uit de mond van mijn artsen te horen. Maar toch zaten we daar: tegenover deze revalidatiearts en orthopeed. Al mijn behandelaars van de afgelopen jaren erkenden dat deze stap waarschijnlijk onvermijdelijk is, maar tegelijkertijd durfde niemand zich te wagen aan mijn complexe situatie. Toch werd mijn amputatie’wens’ steeds begrepen van mens tot mens, maar van medisch tot mens bleef het belang van de impact achterwege en werd ik gestopt in het hokje der ‘vrijwillige amputaties’.

Vrijwillig?
En dat label deed pijn. Want mijn amputatie ís helemaal niet vrijwillig. Allesbehalve, zelfs. Mijn enkel is gewoon onherstelbaar kapot. Deels door een aangeboren handicap en deels door een medische misser. En laten we wel wezen: van een stuk stront kun je geen appeltaart bakken. Dat er operatief geen alternatieven zijn, weten we al jaren. En dat is waar bij mij de schoen wringt (pun intended).

Puntje bij paaltje blijken er dus twee opties te zijn: de eerste is de situatie accepteren zoals deze is. Dit scenario zorgt op korte termijn voor een toename van restschade aan mijn knieën, heupen en rug. Ook word ik in dit scenario elke maand minder mobiel en neemt de pijn elke dag toe. En we hebben het dan nog niet eens over de mentale impact van dit verhaal. Want mijn afhankelijke volwassene wereldje is inmiddels klein – héél klein. Ik kom vaker dan me lief is dagen achter elkaar het huis niet uit, om maar iets te noemen. Het andere scenario is een amputatie. Dit scenario is op de lange termijn waarschijnlijk sowieso onvermijdelijk, maar nu ben ik nog fit, heb ik nog sterke spieren en is Benjamin (bijna 2,5) nog jong genoeg om alles nét niet bewust mee te krijgen.

Paniek in de keet
Ondanks dat dit is wat we hoopten dat er zou gebeuren, ervaar ik instant paniek. Wat als ik bij de groep amputees hoor die geen prothese kunnen verdragen door problemen of pijn in de stomp? Wat als ik de geringe stappen die ik nu dagelijks nog binnenshuis kan zetten op het spel zet en er een voltijd rolstoel voor terugkrijg? En nu kan ik mijn dagelijkse, helse pijnen nog net verdragen, maar wat als ik er juist óndraaglijke, helse fantoompijn voor terugkrijg?

Ik voel me opgelucht maar gespannen, zenuwachtig maar relaxt, tevreden maar doodsbang, zelfverzekerd maar onzeker – nog even alles.

Ik voel me opgelucht maar gespannen, zenuwachtig maar relaxt, tevreden maar doodsbang, zelfverzekerd maar onzeker – nog even alles. Ik weet dat deze ongecontroleerde en misselijkmakende spanning mettertijd plaats gaat maken voor gezonde en rationele spanning. Maar voor nu ben ik daar nog niet en komt alles steeds keihard binnen als ik erover nadenk, als een ongecontroleerde emotie-kots. Toch ben ik klaar om de regie over mijn eigen nu nog afhankelijke leven over te nemen en uit mijn onvoorstelbaar klein geworden wereldje te breken. Stap voor stap.

Wennen, relativeren en billen in je gezicht

Zat ik dan. Tegenover mijn toenmalig orthopedisch chirurg. In m’n krakkemikkige en tamelijk ploertlelijke transportrolstoel van de lokale hulpmiddelenuitleen. Het idee was dat de relatie tussen mij en dat afzichtelijke onding van korte duur was. Geen one night stand, maar wel casual. Tijdelijk en ongedwongen. Met wederzijds goedvinden. No strings attached. Tot ik de dokter hoorde zeggen: “De operatie is inderdaad niet helemaal goed gegaan”. Bam.

Oké, maar … en nu dan? Wordt dit rolstoelding nu de norm? Míjn norm? Hoe kan ik reizen, werken, leven, uitgaan en een gezin stichten als dit ding mijn norm is? Kortsluiting in mijn kop. Ik was immers 26, in de afrondende fase van mijn studie, de beginfase van mijn carrière en net een jaar samen met de liefde van mijn leven. ‘Die blijft toch nooit bij mij als dit ineens mijn nieuwe leven is?!’ De helse en continue pijnen waren in één klap ondergeschikt aan deze rolstoelrealitycheck. Het voelde alsof het leven me zojuist had uitgespeeld.

Inmiddels is dit alles alweer een jaar of vier geleden. Mijn onderbeen mag er hopelijk (ja, hopelijk) snel af en mijn bovenkamer zal ik maar even een work in progress noemen. Het voelt allemaal nog steeds niet helemaal als mijn normaal. Of ja, de lelijke transportrolstoel heeft plaatsgemaakt voor een kek matzwart modelletje (“Best sporty, vind je niet?” Ehh …). En het gekke is dat ik niet zozeer moeite heb met mijn rolstoel an sich. Onze dreumes zit heerlijk knus bij me op schoot als we ergens naartoe gaan en zwaait naar alles en iedereen, of ze het nou willen of niet. De liefde van mijn leven is inmiddels mijn man c.q. bedreven rolstoelduwer. Op een hoekje hier, een stoepje daar en een gemiste kuil in de weg met een onvoorziene, subtiele lancering als gevolg na hebben we onze draai goed gevonden.

De allerdikste, moddervetste realitycheck kreeg ik trouwens ook pas recent, toen ik moeder werd. Een ietwat fysieke maar vooral mentale uitdaging. Ik zag mezelf namelijk altijd als zo’n gezellige buitenmama die samen met haar kind in bomen klimt en in de modder speelt. Fysiek gezien rijmt het plaatje van de mama die dacht te worden niet met het plaatje van de mama die ik nu kan zijn. Misschien dat ik hier nog eens een blog over schrijf.

Met de juiste ‘tools’ (wat háát ik dat woord) kan ik echt wel inzien dat alles relatief is en dat het leven niet stopt bij twee wielen en een zitje. Het is gewoon zó wennen. Alles moet opnieuw worden ontdekt, alles vergt nieuwe manieren en methodes.

Want hoe ga je naar het strand? Hoe ga je met het openbaar vervoer? Hoe blijf je jezelf, ondanks dat je fysieke situatie zo drastisch anders is? En ken je dat, van die overvolle gangpaden in de HEMA op een drukke zaterdagmiddag half december? Hoe ga je om met dat je als roller snel over het hoofd wordt gezien en je aan de lopende band vreemde billen in je gezicht gedrukt krijgt? Hier zou deze nieuwbakken rolstoelklungel ook weer een blog over kunnen schrijven.

Wel heb ik inmiddels ervaren dat een rolstoel bijvoorbeeld reuzehandig is na nét dat ene drankje dat ik eigenlijk, in theorie, beter had kunnen laten staan. En dat carnavallen in een rolstoel een heel nieuw boek aan hysterische verkleedmogelijkheden opent.

Uiteindelijk is alles relatief. Of, zoals we in Tilburg zeggen: “Veul, wès veul? Twee haoren op oewe kòp is wèèneg, mar twee haoren in oew soep is veul!”. En zo is ‘t maar net. Dat ‘normaal’ komt nog wel.

Dit stuk is ook te lezen op op wijrollen.nl.

Voordelen, nadelen en omdenken voor gevorderden

Inmiddels wonen we een kleine maand in ons kleine (t)huuske. We krijgen vaak vragen over wat nou zo’n beetje de voor- en nadelen zijn van ons nieuwe tiny leven. Wat is lekker knus en wat is lomp of suf? Your wish is our command, hier gaan we!

○ Handen wassen tijdens het poepen. Douchen tijdens het plassen (niet andersom). Tanden poetsen tijdens het plassen. Douchen tijdens het poepen (ook niet andersom, bah). Handen wassen tijdens het plassen. Douchen tijdens het handen wassen. De mogelijkheden zijn eindeloos.

gif1

○ Als weer eens een telefoon, portemonnee of set sleutels de benen heeft genomen, is er minder reden tot paniek. Het kan immers nooit ver weg zijn. Het nadeel is dat een kleinschalige doch verwoede zoektocht in no-time complete chaos c.q. clusterfuck veroorzaakt op 25 vierkante meter.

○ Het is gedaan met stiekeme scheetjes. Ze maken gaandeweg genadeloos veel slachtoffers. En met een semi-bejaarde Franse buldog én een vegan peuter is dit ook echt geen pretje. Een beetje jammerlijk dat wij er zelf ook niet meer mee wegkomen, maar goed, dat terzijde.

○ Shoptherapie is niet meer mogelijk. Huilen. Alhoewel er écht geen sprake is van een koopverslaving en op een uitzondering na elke aankoop écht weloverwogen gebeurt, hebben we nu effectief geen ruimte voor impulsaankopen. Maar geen zorgen, inmiddels heeft zich een nieuwe therapievorm aangediend. Chips neemt namelijk minder ruimte in. Alhoewel alle kastruimte welkom is. Daarom eten we soms wat veel chips tegelijk en nog een beetje meer. Maar dat is dan gewoon nodig, zodat we meer kastruimte hebben voor andere dingen. Zoals meer chips. Taking one for the team. Wel jammer voor de coronapens, maar ach.

gif2

○ Verjaardagen moeten voortaan gefaseerd, in kleinere kring of buitenshuis worden gevierd. Minder gezellig met oog op het sociale gebeuren, maar gezelliger voor de portemonnee. Maar daardoor is er dus weer meer ruimte voor chips. Omdenken voor gevorderden, niet?

○ In het verlengde daarvan nog een voordeel: de keuken (en dus midnight snacks) zijn vrijwel altijd binnen handbereik. Joejoe!

○ Minder ruimte = minder onderhoud en poetsen = minder gezeik. Maar echt, rust in je spullen is rust in je kop én je kont. Geen dagelijkse spullenstrijd: welke kleren doe ik aan, welke koffie wil ik drinken, welke mok ga ik gebruiken – waar is de afstandsbediening, waar is de stofzuiger, waar is mijn sjaal, waar is de luiertas, waar is ons kind? (GRAPJE HOOR) En waar leidt dit allemaal toe? Juist: meer tijd voor elkaar en meer tijd voor rust. En dát is onwijs chill.

gif3

Oh, volg de avonturen van ons @TinyThuuske nu ook via Instagram!

Houdoe!

Juliette en Tom

Ons tiny thuuske

Nou, gaan we dan. Ons amper anderhalf jaar oude Oosterhoutse nieuwbouwhuis is verkocht. Tijd om drastisch te ontspullen en de bouw van ons kleine droomprojectje af te trappen. Welkom bij ons tiny thuuske-avontuur!

giphy2Het hoge woord mag er namelijk uit: wij gaan in een tiny house wonen! Mijn fysieke situatie verslechtert in zorgwekkend rap tempo, waardoor ons huidige huis niet meer bij ons past. De toekomst is nog onzeker, maar dat er sowieso nog (een?) pijnlijke operatie(s?) volgt/volgen met lange revalidatietrajecten, is zeker. Onze huidige woning heeft drie verdiepingen terwijl ik eigenlijk niet meer mag en kán traplopen en het is veuls te groot (achteraf bezien), met name voor onze situatie. 138 vierkante meter woonoppervlak met twee volwassenen, een baby en een licht overgewichtige Franse bulldog met een snackverslaving is wat veel. Voor ons, dan. Zo blijkt nu. We kunnen er niet meer omheen. Toen we het kochten leek veel woonruimte ons heerlijk (want dat is immers een beetje hoe onze maatschappij is voorgeprogrammeerd, toch?). Maar na een jaar zijn wij het er samen over eens: het is gewoon te groot. We benutten nog niet eens de helft van de beschikbare vierkante meters, maar moeten elke vierkante meter wel met evenveel zorg onderhouden, schoonhouden én – niet te vergeten – er hypotheek over betalen. En daarbij is het dus bovenal onhoudbaar met mijn fysieke beperking.

Dat we gelijkvloers moéten gaan wonen staat buiten kijf, maar omdat we ook erg onrustig worden van de vele vierkante meters, hebben we besloten het roer dan maar dubbel drastisch om te gooien en rust te creëren. Rust voor mijn lijf, zodat het kan bijkomen met alle behandel-, operatie- en revalidatietrajecten in het vooruitzicht, rust in de portemonnee en rust in de kop. Even terug naar de basis. Bezinning.

giphy1Dus gaan we tiny wonen! In een 40-voets zeecontainerwoning. 12 meter lang en 2,4 meter breed, met alles erop, eraan en erin. Ok, behalve een vaatwasser. En ja, dat kan. En ja, zo’n container die je ook op de snelweg voorbij ziet vliegen op een vrachtwagen. Vet man. Na een goed gesprek met drie clusters van de gemeente Gilze-Rijen hebben wij groen licht gekregen om een tijdelijke (mantelzorg)woning te laten plaatsen in de tuin van mijn moeder en bonusvader. Een geluk bij een ongeluk dus, want een zeecontainerwoning is iets dat we al jaren een gaaf idee vinden. En nu kan het! Van nood naar deugd. Yay voor mijn lijf, minimalisme, duurzaamheid en financiële gunstigheid. Dat dat kan in de vorm van een mantelzorgwoning is geweldig. Ook al is de aanleiding, mijn weigerende lijf, natuurlijk drie keer kak.

En nee, het is niet bijster groot (zo’n 28 vierkante meter). En ja, het is groot genoeg. Hoeveel heeft een gezin van 2,5 personen en een tiny hond nodig? We kunnen hier immers als gezin leven, slapen, samen eten, spelen en herinneringen maken. We zijn samen en wonen hypotheekvrij en kunnen dus samen véél vrijer leven en meer doen, ondanks dat we thuis minder giphy3bewegingsvrijheid hebben. Minder spullen, meer ervaringen. Meer avonturen. “Less house, more home”, zo las ik laatst. “The less I needed, the better I felt” – Charles Bukowski. Het zal niet voor iedereen zijn, maar dit is precies wat we denken dat ons gezin op dit moment nodig heeft. Laten we deze pilot maar eens uitrollen.

Dus hoppa, huis verkocht, 2 maart sleuteloverdracht, schakelen met de container-aannemer (Guwa Container Homes), met de lokale aannemer en gaan! De komende tijd zullen we jullie via deze weg op de hoogte houden van ons tiny thuuske-traject. Hoe we ontspullen (want duh, dat moet nogal gebeuren), hoe we ontwerpen, hoe we laten bouwen en hoe we er wonen.

Dag huis, sorry dat we maar zo kort in je konden wonen. Je bent heel lief voor ons geweest en blijft voor altijd het eerste (t)huis dat Benjamin kende. ♡

Tom en Juliette

Van je roze wolk geflikkerd

Lig je dan. In je zwetende poedelnakie op een saai ziekenhuisbed middenin een relatief grote kamer vol medische apparatuur, in één van de verloskamers van het ziekenhuis.

Ik was 34 weken en vier dagen zwanger en had na drie kwartier persen onze zoon op mijn borst. Voor eventjes, voor mijn gevoel echt héél eventjes, want toen moest ‘ie gelijk met de kinderarts mee naar de couveuse-afdeling. Tom volgde Benjamin en het medisch team en ik moest blijven liggen, want m’n doos moest nog worden gehecht.

Ik was blij, moe, verward en emotioneel numb. Benjamin was er. Te vroeg. Ik was bang voor wat er ging gebeuren, ondanks dat ik geen idee had wát er ging gebeuren.

Toen m’n onderkant was opgelapt, zeiden ze dat ik als ik zou douchen en eten ook naar m’n zoon mocht. Omdat ik geen ruggenprik of andere pijnbestrijding kreeg (mijn ontsluiting ging als een tiet, dus er was nergens tijd voor), strompelde ik m’n sowieso al mindervalide lijf naar de douche, werkte ik in recordtempo drie vegan volkorenboterhammen met pindakaas naar binnen en ging in m’n rolstoel zitten tot de verpleegkundige er weer was (“Nee hoor, het doet totaal geen pijn!” – ahum), klaar om Benjamin écht voor het eerst te ontmoeten.

De dagen erna waren doodeng. Gezien zijn prematuriteit zou hij sowieso tien dagen in het ziekenhuis moeten blijven, tot hij 36 weken oud was. Al snel bleek dat dit voor Benjamin niet genoeg zou zijn. Hij had wat “typische prematurenprobleempjes” met z’n ademhaling: die bleef geregeld oppervlakkig, waardoor het zuurstofgehalte in z’n bloed kelderde naar soms slechts de helft van wat het moest zijn. Toen hij op woensdag vijf dagen oud was, had hij twee snelle en diepe dalingen na elkaar en ben ik nog nooit zo bang geweest: hij verkleurde, de kinderarts kwam aanrennen over de gang, hij kreeg een beademingsmaskertje op, werd aan het huilen gemaakt in een poging hem naar adem te laten happen en er stond een heel team aan personeel aan z’n wiegje. Huilend stonden Tom en ik samen op de gang. Doodsbang. Maar ook dankbaar dat dit hier in het ziekenhuis gebeurde en niet thuis. Ik wil niet nadenken over wat er dan was gebeurd.

zonder logo-38

Die dag realiseerden we ons dat het allemaal langer ging duren dan iedereen had gehoopt. Zijn ademhalingscoördinatie liep wat achter op wat je zou verwachten gezien zijn termijn. De dagen ervoor trok ik het emotioneel nog redelijk, maar die woensdag werd ik écht genadeloos van m’n roze wolk geflikkerd. Als ik met Tom of met de verpleging in het ziekenhuis praatte, al was het over iets alledaags als eten of een schoon laken, barstte ik uit in hysterisch gejank. Of zoals de verpleegkundigen los van elkaar bevestigden: “Dit is nou eenmaal absoluut niet hoe de kraamperiode eruit hoort te zien”. Het is gek, maar tussen alle lieve en bemoedigende berichtjes van familie, vrienden, collega’s, buren en zelfs verre kennissen door, was dát wat ik nodig had: bevestigd worden in mijn verdriet, woede en onbegrip. Hoe goedbedoeld al die appjes en telefoontjes ook waren: ik voelde me leeg en gebroken en had gevoelsmatig niks aan “het komt wel goed”. Want ondanks dat ik dit op dat moment wel wist, ik voelde het absoluut nog niet zo. Mijn kop (‘het komt wel goed’) en mijn gevoel (‘wat gaat er gebeuren’) waren van elkaar losgekoppeld, volledige disconnectie: ik was emotioneel de weg kwijt. Daarbij had ik geen behoefte aan de weg weer vinden: m’n wereld stond op z’n kop en ik zat volop in mijn verwerkingsproces. En wie mij kent, weet dat ik dingen in m’n eentje verwerk, zo ook dit. Ik wilde geen bezoek, nam mijn telefoon niet op en reageerde slechts sporadisch en selectief op appjes. Want iedereen ging toch maar zeggen dat het ‘wel goed ging komen’. Ik weet niet hoeveel vrouwen ik de afdeling zag verlaten met een gevulde Maxi-Cosi, terwijl die van ons nog leeg en ongebruikt in de woonkamer stond. En dat was zuur. Heel zuur.

Inmiddels zijn we twee weken thuis en is er eindelijk rust in de toko, bij ons alle drie. Het genieten is nu écht begonnen en ik kon me na thuiskomst ook eindelijk wagen aan mijn eerste beschuit met muisjes. Want hoe je het ook wendt of keert en hoe we natuurlijk ook in het ziekenhuis genoten van ons menneke, beschuit met muisjes staat toch symbool voor het begin van een mooie kraamperiode en dat is precies waar het ons aan ontbrak. Principieel at ik eerder dus nog geen beschuit met muisjes, maar inmiddels ‘mag’ het dan toch. Eindelijk.

Babywerknaam: Flupke

Nou, het hoge woord mag eruit. Mijn liefste en allergrootste droom komt uit: we worden ouders! 😊 Inmiddels ben ik 12,5 week zwanger en kan ik concluderen dat – hoe intens dankbaar ik ook ben voor het kleine, dansende mensje in mijn buik – het niet altijd rainbows and cupcakes is. Maar dit doet natuurlijk niet af aan de dankbaarheid die ik voel (deze disclaimer is voor alle Disneymoms die anders gaan zeuren over dat zwangerschap het allerfijnste ter wereld is en dat de lastiger zaken taboe zijn).

Als ode aan mijn eerste trimester heb ik dus een gedicht geschreven:

Mijn tieten doen pijn
Mijn broeken zitten niet fijn
Ik pas nergens meer in
In bewegen ook geen zin

Ik ruik iets vies, bah dat stinkt
Het kokhalzen weerklinkt
Snel naar de plee
Daar gaat m’n diner

Ik wil alleen maar chips vreten
Vandaag al drie keer ontbeten
Waar is m’n energie?
Ik voel me super brakkie

Maar Flupke groeit als Hulk
Dus ik blijf gezond eten in bulk
En ook al vliegen de hormonen ons om de oren
We kunnen niet wachten tot je bent geboren

Hoofdstadsmeisjes

Ik heb nooit onder stoelen of banken geschoven dat ik geen hoofdstadsmeisje ben. Ik hou van ‘de stad’, voor een middagje of zo. Super leuk voor een uurtje, maar dana545af5675705904f7d374d2d51a63edafcaa542bebbf81e717d2e364618bd31 krijg ik het alweer op m’n heupen. Wonen in een hoofdstad is niet aan mij besteed. Amsterdam laat me koud en ook met Brussel had ik – obviously, ik ging er weg met een burn-out – helemaal niks. Mijn droom is een dierenopvang te runnen in mijn eigen, grote achtertuin met zielige schapen, geiten, koeien, kippen, varkens en andere randgevallen uit de bio-industrie.

Mijn Limburgse lover en ik werken bij hetzelfde bedrijf in Rotterdam. Met een huis-upgrade in het verschiet, zou een move van Tilburg naar 010 dus logisch klinken. Maar mij zou je niet ongelukkiger kunnen maken.

De afgelopen tijd ben ik gaan bedenken waarom dat eigenlijk zo is. Waarom trekken uitstapjes naar willekeurige hoofdsteden mij totaal niet en eindigt een citytrip voor mij altijd op een huurfiets, ergens kilometers buiten het stadscentrum? Waarom doet een wereldwijd populaire stad als Amsterdam mij helemaal niks (op het overtollige angstzweet na)? Ik krijg d’r de zenuwen van. Ik kán het wel, maar wil het not. Waarom ben ik niet als die Amsterdamse, Londense of Parijse meisjes. Waarom ben ik, ondanks mijn tattoos, mijn voorliefde voor sojacappuccino’s en mijn maatschappijkritische houding, geen hoofdstadsmeisje?

Misschien is het omdat ik niks om merkkleding geef. Ik hou niet van ‘een bakkie doen’ of ‘lekker pilzen’. Ik weet niks van dure zonnebrillen. Of van (- al dan niet – dure) auto’s: weinig dingen vind ik minder interessant. Ik hou van opruimen, schoonmaken, koken, wassen en andere huishoudelijke heerlijkheden. Maar alle hippe baksels die ik uitprobeer, mislukken dan juist weer. En niet zo’n beetje ook. Geen #rainbowcupcakes en zonovergoten #brownies voor mij dus. Ik heb nog nooit een chai latte gedronken. Ik háát telefoneren en ik love mijn halfgare balkonmoestuin vol cherrytomaten en zonnebloem (ja, enkelvoud). Selfies zijn niet aan mij besteed, misschien door mijn onderkin (#lovefriet). Ik heb mijn haar nog nooit bij een kapper laten kleuren, ik doe het altijd zelf, thuis. Uit zo’n pakkie. Maar wel een vegan pakkie.

Ik ga sowieso niet vaak naar de kapper. Ik vind trams eng. Niet om in te zitten, maar wel vanaf de fiets, de benenwagen of vanuit de auto. Ik ben niet graag het middelpunt van de aandacht. Eigenlijk vind ik aandacht gewoon eng. Ik heb nog nooit een manicure of pedicure gehad. Of een massage. Ik ga wel mee naar de wellness, maar dan wel alleen op badkledingdag. Badkleding-mag-dag is niet goed genoeg: ik wil niet riskeren tóch oog in oog te staan met loslopend wild.

Ik vind het fijn wanneer de buschauffeur mij vriendelijk groet als ik instap. Ik lust geen bier en drink sowieso niet vaak alcohol. Maar áls ik drink, drink ik menig manspersoon onder de tafel en verdwijnen de jägerbombs als sneeuw voor de zon. Witte wijn is vies. Rosé ook. Ik lees geen modeblogs, heb Gossip Girl nog nooit gezien en weet niks over de laatste showbizz- of celebrityroddels. Het script van Star Wars ken ik echter wel bijna helemaal uit m’n hoofd. Ik zal nooit zo’n hippe, roze opblaasflamingo kopen voor in het zwembad in Ibiza. Ibiza klinkt voor mij sowieso als de hel op aarde en ik zal nooit zo’n rood badpak met ‘bae’ erop kopen. Ik kan niet overweg met een wimperkruller, er komt altijd een velletje tussen en dan moet ik huilen. Mijn Instagram-account is leeg. En ik kan niet twerken, maar mijn shuffle is echt sick. Zélfs met de negen schroeven in mijn enkel.

Karaoke is cool. Ik ben allergisch voor blote tieten en piemels op tv. Ik bedoel: wáárom?! Ik zal nooit een fiets kopen van een zwerver, ook niet als de mijne eerder werd gestolen. Ik ben een nagelbijter. Ik heb een zwak voor bedelaars met kinderen en geef mijn kleingeld en tasvoorraad aan dure vegan emergency mueslirepen met alle liefde aan ze weg. Ik doe niet aan one-night stands. Ik ga niet naar van die hippe clubs, met van die hippe feestjes waar de champagne of wodka rijkelijk vloeit en waar alle hippe meiden met stijve heupen van die hippe crop tops dragen, of little black dresses. Van die meiden die niet gaan dansen omdat ze bang zijn dat hun haar in de war gaat, dat ze gaan zweten of dat hun blush (noem je dat zo?) uitloopt. Ik ga sowieso nooit naar discotheken. Ik heb geen stiletto’s: ik hou van mijn afgetrapte sneakers. Ook vóórdat ik negen massive schroeven in mijn enkel kreeg (#robocop). Ik ken geen enkel nummer van Broederliefde, maar zing graag hard mee met mijn platen van Janis Joplin. Ik heb geen schoenenobsessie (hoe heten die gevaarlijk hoge hakken ook alweer, die met die rode onderkant?) en bezit geen enkele designertas. Ik ben gelukkig met mijn Dakine-rugzak en versleten, katoenen tote bags. En met mijn K9-backpack: speciaal voor honden. Onze schetenlatende Franse buldog kan dus voortaan ook gezellig mee gaan fietsen. Ik kan echt héle harde boeren laten.

En als klap op de vuurpijl: ik haat Starbucks. Commerciële dure shite.

 

Fietsen in Brussel, voor dummies.

Schermafbeelding 2014-01-06 om 15.27.04

Fietsen in Brussel. De vrees van menig (Neder)Belg. Niet voor niets fietst de lokale bevolking aanzienlijk minder dan in Nederland en zijn er passief-agressieve campagnes nodig om draagvlak te creëren voor ‘de fietser’. Niet voor niets verplaatsen degenen die het wél aandurven zich op snelle stadsfietsen met dunne banden, om zo potentieel levensbedreigende obstakels tactisch te kunnen ontwijken. Niet voor niets dragen fietsende Belgen kekke helmpjes en fluorescerende hesjes om extra op te vallen. Fatsoenlijke fietspaden zijn hier zeldzaam en automobilisten hebben een structurele hekel aan onze trouwe tweewielers.

Wat voor mij het effectiefst is gebleken, is het hebben van een boze blik en van schijt. Hele dikke schijt. Heb schijt zoals de automobilisten ook schijt aan jou hebben, maar hou je aan de regels. Dat is de kunst. De aanhouder wint, maar helaas is de Brusselse automobilist gewend om te winnen. Kin omhoog en een arrogante blik wanneer je een mogelijk gevaarlijke automobilist in zicht krijgt. Bluf, maar blijf alert.

Schermafbeelding 2014-01-06 om 15.39.50

Het allerbelangrijkste is onthouden dat fietsen in Brussel nog steeds minder gevaarlijk is dan een logeerpartijtje met een kaaiman. Zoek geen ongelukken op, maar de grenzen wel. We moeten respect afdwingen bij deze ambetante automobilisten, want het wordt ons zeker niet zomaar gegund.

Oh en als je je fiets even ergens wil parkeren in de stad: zet hem ALTIJD ergens aan vast. De fietsensteelbitches stelen met gemak een fiets in de tijd dat jij ad fundum een pintje achterover slaat.

(afbeeldingen van hier en hier)

De hel die de stiltecoupé heet

stiltecoupe NS

Naar aanleiding van mijn vorige blog moet ik toch even het één en ander nader verklaren. Even een halfuurtje heel erg hard janken om de hel die de stiltecoupé heet.

Een paar jaar geleden hoorde ik voor het eerst over de nieuwste dienst van de NS: de stiltecoupé. Een coupé waar men in alle rust een boekje kan lezen, kan werken, studeren, of slapen. Een speelplaats voor eindeloos veel non-verbale activiteiten. De droom van iedere introvert. Even was ik blij als een klein meisje in Disneyland.

De reizigers die wel aan hun sociale skills wensen te werken, kunnen zich naar de gewone coupés begeven. De overduidelijke, schreeuwerige aanduidingen voor deze coupés (oh nee, grapje) zouden genoeg duidelijkheid moeten scheppen.

Lieve NS, een doorzichtig stickertje verzet natuurlijk geen wonderen. Ik ben iemand die vaak in mijn eentje reist en tijdens al deze uren in de trein graag wat werk wil verzetten en velen met mij. Maar omdat de controle op deze dienst nog ontbreekt, hebben mensen dikke kak aan de laffe ‘SILENCE’-stickertjes.

LINDA-lezeressen, Tupperware-vriendinnengroepen, kook- en tuinclubjes en opgevoede pubers trekken massaal naar deze coupés omdat er vaak meer ruimte is dan in de gewone coupés. Zelfs moeders met jankende baby’s komen al dan niet per ongeluk naar de stiltecoupé. Op het moment dat ik digitaal klaag over deze klootviolen krijg ik een Twitterberichtje van de NS met dat ik de mensen “best zelf aan mag spreken”. Bij gebrek aan beter besluit ik dit voor de zoveelste keer maar weer te proberen.

Ok, één tegen honderd, met mijn 1 meter 64. Ik leg mijn werk neer en laat mijn laptop op eigen risico op mijn uitklaptafeltje staan. Ik ga wel even de hele coupé door om mensen vriendelijk te attenderen op dat ze zich in een stiltecoupé bevinden. Ik moet immers nog anderhalf uur in deze trein.

Het mag niet baten. De twee seconden op fluistersterkte vliegen voorbij en de situatie is binnen no-time weer als vanouds. Maar ik ben geen zotje, ik blijf niet bezig en geef de hoop dus maar op. Het is zinloos zo veel mensen stil te krijgen in mijn eentje. Ik ben simpelweg flink in de minderheid en heb al vaker ruzies zien ontstaan en zelf meegemaakt naar aanleiding van dit verzoek, tot uitlachen en zelfs luidkeels schelden aan toe. Daar zit ik écht niet op te wachten, beste NS. Ik stuur een berichtje terug naar de NS. Als de NS deze dienst aanbiedt, is het dan niet de verantwoordelijkheid van de NS om de dienst te waarborgen, of dit in elk geval te proberen?

“Treinpersoneel zal hier wel wat van zeggen op het moment dat dit opgemerkt wordt, maar kan niet alleen maar in die coupé blijven staan”, kreeg ik terug. Lekker makkelijk om mensen regels op te leggen en vervolgens totale anarchie te laten heersen omdat het zogenaamd niet binnen het takenpakket van de conducteurs valt. Na de net omschreven bewuste poging mensen hun bek doen te houden, zag ik ineens twee conducteurs de coupé binnenkomen voor kaartcontrole. Omdat er nog steeds naar hartelust gekletst werd, had ik in mijn hoofd de popcorn al klaargezet: de conducteurs zouden mijn zaak steunen en de praters attenderen op hun gedrag en dan zouden ze eindelijk hun hoofd houden. Maar in plaats van te zeggen dat deze mensen hier niet mochten kletsen, deden ze zelf jolig mee. Moppentappen, dijenkletsen en small talk over hoe de reis verloopt en of ze het naar hun zin hebben in de trein, nota bene.

Tegenwoordig vermijd ik de stiltecoupé: ik heb de witte vlag gezwaaid en mezelf overgegeven. Voortaan vind je mij weer in de gewone coupé. Omdat ik me in de stiltecoupé toch alleen maar erger aan dit waardeloze beleid. Verslagen door sociaal incompetent volk. Het was ook te mooi om waar te zijn.

Handboek voor de treinreiziger: tien absolute no-go’s in de trein.

Als inmiddels volleerd treinreiziger heb ik toch een paar dingen die me van het hart moeten. Het is zaterdagavond: het perfecte moment om even te klagen over alle vervelende dingen die je in de trein kunnen overkomen. Tien keer klagen, om precies te zijn, in willekeurige volgorde.

train6

1. Iedereen weet dat ik van praten hou. Het liefst veel, lang, en over alles wat ik zie, ruik, hoor, voel, of denk. Maar nu ik minstens elf uur per week in de trein vertoef, is het ook wel eens lekker om in alle rust even wat werk te verzetten. Even studeren, lezen, of gewoon een film kijken. Wat doe je dan? Juist. De stiltecoupé. Supermooi concept. Daarom stel ik voor dat we ons hier massaal aan gaan houden. Als er ‘SILENCE’ op de ramen staat, wil dat met andere woorden zeggen dat je gewoon je hoofd moet houden. Wie kletst in de stiltecoupé mag wat mij betreft de eerstvolgende halte met semi-grof geweld naar buiten worden gebonjourd, als je het mij vraagt.

2. Ik heb niks tegen muziek luisteren in de trein. Maar als je muziek luistert in de trein, trakteer jezelf dan op een setje fatsoenlijk materiaal. Goedkope in-ears waar de muziek zó hard uit lekt dat ik het met mijn potdichte koptelefoon op nog kan horen, zijn niet ay-okay. NEE ik hou niet van hardcore, NEE ik hou niet van metal en NEE ik hou niet van fuckbitchwhoredicktits-rap. En houd je Nick en Simon ook maar voor jezelf.

3. Van die tantoe spange chicks die heel stoer praten over hoe laat ze wel niet thuis waren gisteravond. Veel te laat natuurlijk, pa en ma boos, ja toch. Maar ze hadden gewoon schijt (“jeweettoch”). Dit soort gesprekken zijn prima, lekker doen. Met iets minder decibel kan je gesprekspartner je nog steeds makkelijk verstaan. Verhalen over hoe die ‘boii’ je wel ‘digde’ zijn natuurlijk tantoe cool, maar ik hoef ze niet.

train84. Driftige treinreizigers die écht niet even kunnen wachten met instappen. Vooral een issue in het Belgische treinverkeer, doch ontzettend irritant. Belgen zijn over het algemeen niet de meest assertieve bevolkingsgroep die ik ken, maar op het moment dat de treindeuren op een willekeurig station open gaan, is het oorlog. Jonge heren, oude dames – iedereen vecht mee om maar als eerste in de trein te zijn. De fatsoensregel ‘eerst mensen er uit, dan mensen er in’ gaat hier totaal niet op. Duwen, trekken, nagels, vishaken: alles is geoorloofd. Hoe het uitstappend publiek de trein dan moeten verlaten, zal ze aan hun reet roesten.

5. Kebab eten in de trein: doe. het. niet. Het is niet cool als de hele coupé ruikt naar kebab, vet, dood beest, couscousboom, paprikastruik en knoflookplant. Al helemaal niet rond etenstijd (wanneer het overgrote deel van de mensen pas kan of gaat eten bij thuiskomst), of nog voor het middaguur. Dude, for real?!

6. Rondrennende peuters.. Loslopend wild, dat is het. Ze rennen oneindig vaak op en neer door het gangpad, en vervolgens vallen ze altijd hun snufferd keihard op de grond en dan is het janken geblazen. Ouders, maak het jezelf en de rest van de mensen in de trein gemakkelijk, laat dat kind van tevoren gewoon even ravotten of geef ze anders een Xanax voor tijdens de rit of weet ik veel wat. Maar apenkooien doen ze maar thuis.

7. Stinkende conducteurs: nog zo iets. Als reiziger zit je lager dan de conducteur (de reiziger zit, maar de conducteur staat) waardoor de oksels van de conducteur vaak op neus- en ooghoogte van de reiziger zitten. You do the math.

8. Neuspeuteraars. Ieder z’n ding, maar neuspeuteren in het openbaar is gewoon goor. Of je het nou opeet of niet. Opeten is smerig om te zien, maar bij niet-opeten rijst bij mij de vraag: waar blijft het dan?! Dus dat is ook smerig. Ik zit op een treinstoel, mijn koffer staat op de grond en mijn tas vaak ook. Ik wil het niet weten waar al die snotjes blijven, ik hoef het allemaal niet te zien. Waarschijnlijk tegen beter weten in.

train39. Klagende dagjesmensen in de Hispeed trein. “Ja hállo wat is deze trein druk, niet   normaal, wat kut, wat stom, poeh poeh, nou nou, wat een rotleven: ik kan niet eens zitten”. Klopt, de Intercityverbinding tussen Brussel-Zuid en Den Haag HS is regelmatig ontzettend druk. Vaak dusdanig druk dat de mensen in de gangpaden moeten staan. Inderdaad heel vervelend, maar dat is nou eenmaal zo. Als er dan van die Nederlandse stelletjes zijn die na een midweekje Brussel twee uur lang klagen over dat de trein zo hysterisch druk is, kan ik me daar op mijn beurt weer ontzettend aan ergeren. Ik, en velen met mij, nemen deze trein dagelijks of wekelijks, dus STOP MET KLAGEN OKE.

10. Noem me OCD, maar van open tussendeuren in de trein krijg ik de zenuwen. Van die deuren tussen de coupés in. De Nederlandse treindeuren sluiten weliswaar automatisch, maar in België zijn nog niet alle treinen zo ver. Ik ben trouwens niet de enige, ik zie veel andere mensen ook altijd vechten met de deuren. Het levert wel ontzettend hilarische scènes op: een reiziger die naast de deur zit trekt de deur dicht (schuifdeur), maar er komt weer iemand de coupé binnen die natuurlijk de deur niet zelf dicht schuift. Vervolgens schuift de zittende reiziger de deur weer dicht, maar helaas komt er weer iemand binnen. Ik heb dit wel eens een halfuur zo door zien gaan in een drukke stoptrein. Voor omstanders gaat het halfuur dan wel snel en lachen is gezond. Het heeft dus eigenlijk ook wel weer z’n voordelen.